Verschil antroposofische en homeopatische geneesmiddelen

Er bestaat een grote overeenkomst tussen antroposofische en homeopathische geneesmiddelen. Beide maken gebruik van de rijkdom die de natuur aan geneeskrachtige substanties biedt, in de vorm van mineralen, geneesplanten en dierlijke substanties. De overeenkomst zit ook in de bijzondere wijze van de bereiding van de geneesmiddelen: het verdunnen, het zogenaamde potentiëren.
Bij het potentiëren wordt bereikt, dat de in de substantie verborgen krachten werkzaam worden in plaats van de chemische stoffen.

De grondlegger van de homeopathie, de Duitse arts Hahnemann, heeft in het begin van de 19e eeuw twee belangrijke principes in de geneeskunde ingebracht. Het eerste ontdekte hij, toen hij een boek vertaalde waarin de werking van kinine beschreven stond. Hij herkende deze symptomen die de kinine teweegbracht als overeenkomend met de symptomen van een malaria-aanval. Daarbij kwam hij op het idee, de kinine als geneesmiddel voor malaria te gebruiken. En dat bleek te werken. Omdat vele planten en mineralen bij regelmatige inname een heel typisch klachtenpatroon, een zogenaamd vergiftigingsbeeld geven, werd het hem duidelijk, dat deze beelden alle bij een bepaalde ziekte zouden kunnen passen. Het geneesmiddelbeeld lijkt dus op het ziektebeeld. En juist door die stof of die plant toe te dienen, die het overeenkomstige beeld te zien geeft, wordt een genezingsproces in gang gezet: similia similibus curantur, oftewel: het gelijke wordt door het gelijksoortige genezen.

Als tweede belangrijke principe ontdekte Hahnemann, dat een geneesmiddel op zo’n manier verdunt kan worden, dat de werking niet afneemt, maar toeneemt. Daarmee werd het mogelijk middelen die anders weinig of geen invloed hebben, nu tot een goed werkzaam middel te maken. Het is vrij zeker, dat deze methode van het stapsgewijs verdunnen in vroeger eeuwen al bekend was. Ook het principe van het gelijke met het gelijke behandelen, was in de oudheid niet onbekend. Hahnemann heeft beide echter opnieuw in de geneeskunde ingebracht en de grondslag gelegd tot een bloeiende tak van de geneeskunde, de homeopathie.

In het begin van deze eeuw heeft Rudolf Steiner met de antroposofie duidelijk gemaakt, vanuit welke achtergronden de homeopatische principes te begrijpen zijn. Hahnemann zei al, dat bij een homeopatisch middel niet de materie, maar de geest werkt. Rudolf Steiner heeft dat bevestigd. Tevens heeft hij de weg gewezen, om de natuur, de plantenwereld en de minerale wereld zodanig te leren kennen, dat we kunnen gaan begrijpen wat de genezende kwaliteiten ervan zijn. Door een plant grondig te bestuderen, zowel in detail als vanuit de omgeving, zowel qua inhoudsstoffen als wat betreft het gebaar, komen we ook tot een beeld; een beeld van de kwaliteit en van de werkzaamheid van de plant. Dit beeld kan vervolgens benut worden bij een ziekte.
Het potentiëren is in antroposofische geneeskunde wel belangrijk, maar het is niet de enige methode bij de geneesmiddelenbereiding. Er worden bijv. ook zalven met een 10%-concentratie van de plant gebruikt. Evenzo is het principe van het gelijke geneest het gelijke, slechts één van de principes in de antroposofische geneeskunde. Het is bijvoorbeeld ook mogelijk een ziekteproces juist met het tegenovergestelde te behandelen (zoals kou met warmte behandeld wordt).
Tenslotte is er een verschil in het gebruik van hoge potenties in de antroposofische geneeskunde en in de homeopathie. In de homeopathie zijn zeer hoge potenties zoals C200 niet ongewoon. De kracht van deze potenties is soms indrukwekkend. Met het innemen van éénmaal een paar korreltjes wordt dan een effect bereikt, dat wekenlang aanhoudt. Afgezien van het probleem dat ontstaat, als dit een negatief effect is, is zo’n werking een aanwijzing, dat hier met te sterke krachten gewerkt wordt. De behandeling dreigt hier net zo dwingend te worden als het met het gebruik van de gangbare, biochemische geneesmiddelen het geval is. Bij potenties boven de D30 zouden er te sterke geestelijke werkingen kunnen ontstaan.
Het gaat er bij ziekte bovendien niet om de ziekte en de ziektesymptomen zo snel mogelijk te doen verdwijnen.
Het gaat meer om het goed doormaken van de ziekte en daarmee het volledig en goed genezen. Dit genezen is een proces, een weg. De geneesmiddelen zijn er om de zieke te stimuleren en te begeleiden op deze weg naar genezing.